1. Studenten stellen grote vragen.
2. Studenten lijken te verbeteren in andere ‘gebieden’ buiten je klas.
3. Studenten’ s ‘self-talk’ verbetert.
4. Je merkt hoe studenten met elkaar praten ‘verbetert’–menselijker en vriendelijker, complexer of creatiever wordt–na verloop van tijd.
5. Verlegen studenten zijn bereid om bij te dragen.
6. Zowel studenten als ouders lijken je oprecht te vertrouwen en ‘leuk’ te vinden.
7. Je studenten ‘groeien’ – en willen je laten zien hoe.
8. Studenten zijn bereid om te proberen en ‘fail forward’ omdat ze je vertrouwen.
9. Studenten brengen hun leren van de klas naar hun leven.
10. Jullie maken elkaar aan het lachen; studenten lijken oprecht gelukkig.
11. Studenten lijken dankbaar in je klas.
12. Studenten voelen zich veilig in uw klaslokaal.
13. Studenten begrijpen mindset en werkethiek zijn belangrijker dan tests en cijfers.
14. In de loop van het jaar lijken studenten geïnteresseerd in ‘meer’–onderwerpen, vragen, activiteiten, vriendschappen, projecten, enz.
15. Studentenbezoek lijkt (positief) beïnvloed door uw onderwijs.
16. Studenten bootsen je enthousiasme na (voor lezen, inhoud, leren, enz.)
16. Studenten zoeken naar (en bespreken) de relevantie / bruikbaarheid van lessen.
17. Jullie lessen en eenheden veranderen in de loop van de tijd (als reactie op een veranderende wereld).
18. Je verschuift (vloeiend) van leraar naar coach naar mentor naar vriend naar leraar weer.
19. Je luistert naar studenten en, meer en meer, zijn ze bereid om te praten.
20. Je hebt een student geholpen om zijn ‘werk’ of carrière te kiezen.
21. Leerlingen vermelden je bij andere leraren of schoolpersoneel.
22. Je merkt dat je leert van studenten.
23. Een van je studenten wordt onderwijzer.
24. Je wordt gevraagd om een aanbevelingsbrief.